Nieuwe belastingen moeten het koninkrijk Holland redden. Deel XXIII. Geschiedenis van Nederland

Nederland dreigde begin 1800 financieel kopje onder te gaan. Plannen waren er te over. Daadwerkelijk aanpakken werd door allerlei machten en krachten tegengewerkt. Hoe dat lokaal uitpakte zien we hieronder.

 

2.5.2. Apeldoorn: van schoutambt tot mairie. 1806-september 1811

In de constitutie of grondwet die koning Lodewijk Napoleon in 1806 naar zijn Koninkrijk had meegenomen stond in art. 63 dat de gemeentebesturen voortaan bevoegd waren hun eigen huishoudelijke belangen te regelen. Niet enkel Den Haag, maar het bestuur ter plaatse zou het vertrekpunt worden. De bedoelde wet kwam op 13 april 1807 af en is in onze vaderlandse geschiedenis een belangrijke mijlpaal  geweest, omdat de centrale overheid macht uit handen ging geven; een kwestie die tot aan de dag van vandaag steeds weer terugkomt en de politieke koers in het land op felle kritiek, c.q. lovende woorden is komen te staan.

Met de komst van Lodewijk Napoleon veranderde er echter de eerste tijd niet dramatisch veel. Het leek er zelfs op dat er een zekere voortzetting van de jaren vóór 1806 plaats vond, maar schijn bedroog, weten we achteraf. Wat de poppetjes betrof bleef inderdaad veel bij het zelfde. Nies was en bleef in Apeldoorn schout. Ook elders in Gelderland en de overige departementen vonden er hoegenaamd geen verschuivingen in het lokaal bestuur plaats. Het is niet zo dat de ‘revolutionairen’ van het eerste uur nu snel van het politieke toneel verdwenen; alleen hun rol werd wat ondergeschikter. Voor Apeldoorn betekende dit dat lokale papierproducenten, voorname  ‘geërfde’ landbouwers en plaatselijke notabelen te porren waren voor functies in het Apeldoorns bestuur waarmee ze zich dan ook steeds actiever gingen bemoeien.

Voordat de belastingperikelen uit die jaren worden besproken eerst nog even een actuele stand van zaken voor de jaren 1806-1810.

Voor het doorgeven van gemeentelijke, departementale en landelijke berichten, verpondingsaanslagen (lokale belastingen) en collecten maakte men ter plaatse gebruik van vertegenwoordigers uit de buurschappen waaruit het schoutambt bestond, de zogeheten rotmeesters. Eén van hen, Arnold Muller ten Hove (over hem: zie Biografisch Woordenboek Gelderland, deel VIII) werd door het ambtsbestuur steeds vaker betrokken bij verschillende financiële aangelegenheden. Of dit nu kwam vanwege zijn geërfd zijn of zijn vooraanstaande maatschappelijke positie – hij was postmeester en eigenaar van een postpaardendepot – valt niet duidelijk te zeggen. Ook duikt na 1806 de naam van Johan Hermanus Gunningh (Arnold, Franken, J.H. Gunningh, 1768-1853) steeds vaker op. Deze notabele uit de plaatselijke samenleving was eigenaar van De Vlijt, een voor die tijd grote papierfabriek. Ook heet hij een van de weinige plaatselijke hereboeren te zijn. Op 24 december 1808 maakte de Gelderse landdrost aan Nies bekend dat er met de heer Gunningh een contract was afgesloten voor het leveren van levensmiddelen (vivres) aan het Franse leger (op doortocht). Nies en de schout van Voorst dienden zorg te dragen voor een correcte toelevering van de door Gunningh gevraagde (militaire) hulpgoederen en levensmiddelen. Vermoedelijk is de papierfabrikant/hereboer Gunningh geleidelijk aan een steeds belangrijker rol achter de schermen gaan spelen. Vanaf het moment dat het de Fransen ernst werd met de invoering van ‘hun’ bestuurssysteem in Nederland (juli 1810) kon men niet meer om zijn persoon heen. Hij werd kort voor de komst van Napoleon naar deze contreien welhaast onvermijdelijk de opvolger van Nies. Maar hierover verderop meer.

23.ets Lodewijk Napoleon

De (plaatselijke) belastingen worden gewijzigd.

De belangrijkste verandering direct na 1806 lag volgens tijdgenoten en latere beschouwers op belastinggebied. In de decennia voorafgaand aan de Bataafse omwenteling was er in geschriften en pamfletten immers  – terecht – veelvuldig kritiek geuit op het bestaande stelsel. Van de 120 miljoen die toentertijd zou zijn geïnd, zou slechts een kwart uiteindelijk de schatkist bereiken.

De belasting was tot 1806 verdeeld in beschreven- en onbeschreven middelen. Voor beschreven middelen ontving men een aanslag waaruit kon worden opgemaakt waarover en waaruit de aanslag bestond. De onbeschreven middelen ofwel indirecte belastingen werden op goederen en diensten geheven, enigszins vergelijkbaar met de huidige BTW-heffingen. Ze waren naar streek en gewoonte volstrekt willekeurig en veroorzaakten vooral bij de arme ingezetenen veelvuldig frustratie en een gevoel van onredelijkheid, omdat ze hetzelfde volle pond betaalden als de welgestelden.

De bevoegde autoriteiten legden jaarlijks de lijsten aan – de zogeheten kohieren- van opgelegde belastingaanslagen. Voor Apeldoorn weten we dat de eerder genoemde rotmeesters hierbij hielpen. Zij kenden de bewoners van de eigen buurschap als geen ander, zal de redenatie zijn geweest. De bewoners op hun beurt waren verplicht om één keer per jaar op een vooraf besproken datum persoonlijk aangifte te komen doen. De ‘beschreven middelen’ (kohierbelastingen) bestonden onder meer uit ‘floreenbelastingen’, zoals paardengeld, hoorngeld [koeien] en personele goedschattingen. De ‘onbeschreven middelen’ (de accijnzen), waarvan geen lijst werd aangelegd, werden geheven op onder meer het gemaal (meel), bestiaal (geslacht vee), op turf en brandhout, op tabak en zoete waren.

Zoals gezegd, van dit systeem werd vooral de ‘kleine man’ de dupe. Zijn leven werd onnodig duur gemaakt door de imposten (soort btw) op eerste levensbehoeften. Zo bestond de prijs van een tarwebrood voor de helft uit belastingen. En brood mogen we toch aannemen at iedereen gemiddeld gesproken evenveel. Het vermogen werd daarentegen nauwelijks belast. De belastingopbrengsten werden overigens veelal verre overtroffen door de uitgaven die gemaakt werden om ze te innen. Er bleef onderweg veel – zij het legaal – aan de strijkstok hangen. Aan begrotingen werd toen hoegenaamd niet gedaan.

Drukten de staatsfinanciën al zwaar op de inwoners van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden… na de Bataafse omwenteling verergerde dit in verband met de verplichte leningen om o.a. de Fransen schadeloos te stellen voor hun bevrijding van het land. Extra vermogens- en inkomstenbelastingen (voor iedereen) waren hiervan het gevolg. De in Den Haag zetelende Nationale Vergadering beoogde de tot dan afzonderlijke gewestelijke schulden en belastingopbrengsten te doen samensmelten (amalgama genoemd) tot een algemene landelijk kosten en batenoverzicht. De landgewesten (zoals Gelderland en Overijssel) hadden echter vergeleken met de zeegewesten (zoals Holland en Zeeland) betrekkelijk kleine schulden en begonnen zich tegen dit voornemen te verzetten. De Unitarissen (centraal geleide overheid) zetten vanaf 1801, met in hun midden als woordvoerder de latere minister van Financiën  I.J.A. Gogel, alles op alles om hun visie op deze problematiek aangenomen te krijgen.

Toen er in de jaren na 1800 maar geen eenheid in het belastingsysteem kon worden gerealiseerd was de Bataafse Republiek nagenoeg bankroet. Het was keizer Napoleon die een einde eiste aan de chaos op het gebied van de belastingen en staatsfinanciën. Het was raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, die ondanks zijn slechts een jaar durend staatshoofdschap als geen ander besefte dat het antwoord op de ernstige problematiek kon worden gegeven door Gogel, die hij in zijn pasgevormde ministersploeg haalde (1805). Gogel toog aan het werk en had binnen de kortste tijd een nieuw belastingstelsel op papier; hetzelfde jaar werd zijn voorstel tot rigoureuze wijzigingen aangenomen om op 1 januari 1806, kort voor Lodewijk Napoleons komst naar Nederland, in werking te treden.

Enkele kernpunten ervan waren: de verhoging van de belastinginkomsten zou worden bereikt door alle tarieven te verhogen naar het hoge niveau dat al in het gewest Holland gold. Een centraal geregeld beleid zou er voorts voor zorgen dat op de inningskosten voortaan drastisch zou worden bezuinigd en bespaard. De grondwet van 1798 had weliswaar ingezet op de opheffing van het vele belemmeringen kennende vrijheid van verkeer en goederen (een soort Europese Unie avant la lettre, maar dan tussen Nederlandse gewesten, steden en dorpen onderling). Gogel gaf aan dit voornemen eindelijk gestalte door o.a. al die grote en kleine stedelijke en gewestelijke tollinies voor opgeheven te verklaren. Voortaan werden er enkel aan de landsgrenzen in- en uitvoerrechten geheven. Het uiterlijk vertoon van weelde werd de nieuwe belastingmaatstaf voor de personele belastingen, want voortaan werd de hoogte ervan bepaald door het aantal ramen, schoorstenen en haarden dat een huis bezat, het dienstpersoneel dat er dienst deed en het aantal paarden dat iemand bezat.

De accijnzen beperkten zich voortaan tot een zestal artikelen, te weten zout, zeep, turf, meel (het gemaal), sterke drank en geslacht vee (bestiaal). Bij de directe belastingen kwam voortaan de nadruk te liggen op iemands grondbezit. Hiervoor waren kadastrale metingen nodig en werd Nederland ‘in kaart gebracht’. Vanwege de snelheid waarmee een en ander moest worden ingevoerd, werden in sommige gevallen gemeenten en polders en bloc aangeslagen. De weeldebelasting werd dankzij Gogel voortaan geheven op dienstboden, meubilair, paarden, rijtuigen en jachten; ze kenden een progressief karakter. Een novum voor die tijd. Ook was er nog het zegelrecht hetgeen betekende dat alle vormen van transacties, effecten, couranten, coupons en notariële stukken voortaan belast werden.

10. Afkondiging regeling douane(reis)papieren

Decreten vullen de mankerende wetgeving naadloos aan

Nog even de praktijk. Het jaar 1806 werd voor het Apeldoorns ambtsbestuur op belastinggebied bepaald geen gemakkelijk jaar. Het regende klachten. De drost van Nederveluwe, E.A. Daendels (inderdaad familie van… ) vond dat het belastingstelsel onjuist werd toegepast. Het waren vooral enkele molenaars, grutters, bakkers, brouwers en landbouwers, die van het nieuwe systeem niets begrepen en meenden onrechtvaardig te worden behandeld. Daendels stelde voor om de te betalen belastingen op te schorten; de betrokkenen moesten eerst maar eens fatsoenlijk op de hoogte worden gebracht van alle wijzigingen ten aanzien van het gemaal (meel) en het bestiaal (geslacht vee). Ook enkele eigenaren van percelen en gebouwen protesteerden tegen de nieuwe gang van zaken. Voorts had het plaatselijk ambtsbestuur de fout gemaakt de van Personele belasting vrijgestelde godshuizen, armhuizen, kerken en heemraadcolleges aan te slaan. Daendels bemiddelde ten gunst van de vrijgestelden.

Eigenlijk was niet hij maar koning Lodewijk Napoleon degene tot wie klachtschriften werden toegezonden. De Koning moedigde in 1807 zelfs de Gelderse ingezetenen aan om bij hem persoonlijk klachten te komen indienen. Hij werkte daarmee eigenmachtig zijn eigen minister tegen – hij had Gogel overgenomen uit de ministersploeg van de Raadpensionaris – die op zijn beurt, weigerde voor de gevolgen ervan verantwoording te nemen. Dit op eigen houtje regeren van Lodewijk zien we ook in andere kwesties voorkomen en was mede voor zijn machtige broer Napoleon aanleiding om hem zo snel als de gelegenheid zich voordeed uit Nederland weg te halen. Niet omdat hij dictatoriaal bezig was, maar te weinig de Franse belangen diende: zoveel mogelijk geld uit Nederland halen voor de algemene Frans-Europese zaak.

dr. Elze Luikens (copyright)

Twee weldoeners in het schoutambt Apeldoorn:Admiraal van Kinsbergen en Lodewijk Napoleon. Deel XXII. Geschiedenis van Nederland

In een tijd waarin politieke en bestuurlijke koerswijzigingen bijna per half jaar plaats vinden is het voor een plaats, c.q. streek een zegen wanneer er een of twee personen in hun midden aanwezig zijn, die mensen aan zich weten te binden in woord en daad. Apeldoorn en omgeving bevonden zich vanaf 1806 in zo’n ideale situatie.

2.5.1. Twee ‘weldoeners’in het schoutambt Apeldoorn/ Het Loo

Van twee personen heeft de regio, maar in feite ook het departement Gelderland, sinds 1806 in grote mate profijt gehad. In de eerste plaats was dit admiraal J.H. van Kinsbergen (Doesburg, 1 januari 1735 – Apeldoorn, 22 mei 1819). Prud’homme van Reine heeft een krachtige biografie over hem geschreven.

Van Kinsbergen was een Nederlands zeeofficier, die als kapitein met succes optrad tegen de Barbarijse zeerovers (Algiers) en zich in de Slag bij de Doggersbank (1781) als een van de weinigen in de Vierde Engelse oorlog (1780-1784) nog enigszins wist te onderscheiden. Na een kort verblijf in Amsterdam vestigde hij zich na vele omzwervingen – inmiddels op leeftijd – op het landgoed Welgelegen, nabij het dorp Apeldoorn. De admiraal heeft zich in meer dan één opzicht een weldoener in de ware zin des woords getoond. En met de komst van Lodewijk Napoleon nam zijn belangstelling voor de gang van zaken in de vaderlandse politiek weer toe.  Uit de ‘Politique affaires’  sinds 1795 had hij zich al jaren geleden teruggetrokken, zo blamerend vond hij deze voor Nederland. Met de komst en de invloed van de Bonapartes, vond hij, begon er een andere wind te waaien in het ‘goede Vaderland’ . De Koning eerde hem in 1807 met de verheffing tot Graaf van Doggersbank. Daarnaast had de admiraal een warme belangstelling voor particulier en academisch onderwijs. Ook trok hij zich het lot aan van de armen van het schoutambt waar hij woonde. In overleg met het lokaal bestuur (schout A.C.W. Nies) en enige geërfden (zij die kleine grootgrondbezitters waren) besteedde hij een som geld om armen en hulpbehoevenden te werk te stellen in een spinnerij. Ons doet dit streng en betuttelend aan; toentertijd was het een innovatieve manier om de betrokkenen weer zin in het leven te geven door ze op de een of andere wijze productief te laten zijn. Ze voelden zich daardoor meer betrokken bij de plaatselijke samenleving.

Uit alles blijkt dat Van Kinsbergen en enkele gegoede geërfden beseften waar het de allerarmsten aan ontbrak: echte maatschappelijke participatie ofwel deelnemen aan… . Zij hadden, en dat was voor het moment van het allergrootste belang, eveneens een goed contact met koning Lodewijk Napoleon, die een tot hem gericht verzoek aangaande dit soort zaken regelmatig ruimhartig honoreerde; veelal uit eigen middelen. Dat het Apeldoorns schoutambtbestuur voor het overige bij al deze ontwikkelingen nauwelijks betrokken werd had deels te maken met de opvattingen die dergelijke besturen over het armoedeprobleem hadden. Daar meenden ze gewoon niets mee van doen te hebben. Dat was een maatschappelijk gegeven waar toch niet veel aan te doen viel. Bovendien was dat volgens hen een zaak van de verschillende (plaatselijke) diaconieën, die op hun beurt een soort ‘pappen en nathouden’- principe hanteerden. Onder andere door de ‘revolutionaire’ publicaties van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen veranderde deze zienswijze geleidelijk en werd het armoedeprobleem meer en meer gezien als een kwestie die iedereen aanging. Lokale besturen vonden het pas een probleem worden wanneer ze overlast ondervonden van bijvoorbeeld groepen rondtrekkende bedelaars. Maar al ten tijde van Lodewijk Napoleon begonnen verscheidene leden uit dat burgerlijk bestuur (zeg maar: het latere gemeente-, provinciaal en landelijk bestuur) iets anders tegen de uitwassen van armoede aan te kijken. Het zou echter nog wel even duren alvorens plaatselijke besturen hun aanpak structureel gingen wijzigen.

Lodewijk Napoleons persoonlijk bijdrage was een voor die tijd fiks bedrag dat uit zijn eigen middelen werd gestort in het zogeheten Koning Lodewijk Napoleon Fonds (f.100.000,- ) waarvan het jaarlijkse rentebedrag bedoeld was voor de armsten uit Apeldoorn, Beekbergen en Loenen (eigenlijk ook Vaassen, maar dat is een verhaal op zich). Het Fonds bestaat nog steeds.

En hiermee zijn we aanbeland bij een volgende constatering: voortgekomen uit de bestuursveranderingen sinds 1795 mocht de armoedeproblematiek niet langer worden weggemoffeld ergens naar de rand van de samenleving, maar dienden overheden ze krachtig aan te pakken en te bestrijden. Pas op het eind van de negentiende eeuw was dit gedachtegoed algemeen geaccepteerd in Nederland.

img115

Op 13 mei 1807 arriveerde Lodewijk Napoleon (Ajacio, 2 september 1778 – Livorno, 25 juli 1846) voor het eerst op het aloude, maar inmiddels vervallen ogende lusthof Het Loo. Rentmeester Tengnagel en bouwmeester Tibault kwamen het gebouw als paleis inrichten en lieten achterstallig onderhoud wegwerken. De plannen die de Koning had met zijn nieuw te vormen schoutambt Het Loo (bestaande uit het schoutambt Apeldoorn, uitgebreid met enkele gebieden ten noordwesten van het paleis) en dan met name met het buurschap met dezelfde naam waren niet gering.

Er werd al direct begonnen met het bouwen van nieuwe woningen. Kroon op alle bouwactiviteiten zou de bouw worden van een zogeheten Dubbelkerk, bestemd voor de Rooms-katholieken en Protestanten uit het plaatselijke schoutambt. Deze kerk diende, zo luidde de werkopdracht van de inderhaast benoemde bouwcommissie, een genootschap te zijn, die de deugd bevorderde en daarnaast godsdienst- en burgerschapzin aankweekte. Gezegd moet worden (zie eerdere blogs; zoekterm ‘geloven in Gelderland’) dat de Koning en zijn directe adviseurs hiermee hun tijd behoorlijk ver vooruit waren. Te ver wellicht. Keizer Napoleon’s broer gaf met de bouw van zo’n Dubbelkerk aan dat wat hem betrof godsdienstige verdraagzaamheid onder één dak kon bestaan. Daarnaast had Lodewijk Napoleon veel belangstelling voor de bouwkunst: het bouwwerk zelf moest ook iets bijzonders worden. Echter betalingen aan leveranciers verliepen vanaf het begin moeizaam en legden daardoor met regelmaat de bouwwerkzaamheden stil. Th. H. von der Dunk heeft in zijn Een pantheon voor Apeldoorn (B.M.G. Gelre LXXXVII 1996) hierover uitvoerig geschreven.

In oktober 1809 moesten legereenheden van keizer Napoleon, na de vrede met Oostenrijk, onder andere in het Koninkrijk Holland onderdak vinden. Al snel werd besloten de in aanbouw zijnde Dubbelkerk in te ruimen voor kazernering van legereenheden uit Noord-Duitsland, omdat de Keizer niet zo snel wist waar hij anders met zijn troepen uit de Duitse landen naar toe moest. De uitvoering van de kerkbouwplannen kwamen daardoor nu helemaal stil te liggen. Na zijn vertrek uit Holland (begin juli 1810) liet Lodewijk Napoleon een aantal ernstig gedupeerden achter. Grondonteigeningen in verband met zijn kerkbouwplannen waren niet afgewikkeld, betalingen voor verrichte werkzaamheden niet voldaan en het werkvolk (uit Zutphen) slechts ten dele betaald. [Zie voor meer achtergrondinfo over Lodewijks koningschap de delen X en XI uit deze Geschiedenis van Nederland-serie].

Na de troonsafstand van Lodewijk Napoleon zat het Apeldoorns lokaal bestuur dus met schuldeisers (bouwlieden en aannemers) en een half afgebouwde Dubbelkerk. Men zag niet zoveel in de plannen van de gewezen vorst om die alsnog te realiseren. Veel meer werd gezien in de verkoop van de gebouwen aan derden. Uiteindelijk werd tot afbraak besloten en zijn de stenen en het houtwerk tijdens een openbare verkoping verkocht aan particulieren uit Apeldoorn, Deventer, Zutphen en Arnhem.

Had de Koning meer tijd en uiteraard ook geld gehad, dan was er in de nabijheid van zijn paleis Het Loo wellicht een dorp verrezen met steedse allures, zouden delen van het landelijk bestuursapparaat naar Apeldoorn zijn gehaald en had de plaats aanzien gekregen. Maar evenzo goed had de Koning, indien hij langer zou zijn aangebleven, de plannen in de koelkast kunnen zetten en was er van alle mooie voornemens niets terecht gekomen.

****************

In de volgende blog zetten we het verhaal voort met een ‘bestuurlijk kijkje’ in de keuken van 1806-1811.

dr. Elze Luikens (copyright). Voor contact zie rechterkolom… even scrollen)

Het jaar 2016 is voorbij: 2017 staat in de startblokken

Allereerst iedereen nogmaals een gezond en verstandig 2017 toegewenst.

Zoals te doen gebruikelijk is mijn eerste blog er een van terugkijken en van vooruit zien.

Allereerst de bezoekersaantallen: in zijn totaal kwamen in 2016 op deze Napoleon-Willem I-Gelderland-Nederland (België) blog precies 11.392 bezoekers langs. Weliswaar minder dan het topjaar 2015, maar dat had toen alles te maken met de vele herdenkingen (Waterloo) dat jaar.

Een aantal van u bezocht deze blog via het emailseintje dat aangaf dat er weer een nieuwe blog geschreven was. Daarop kunt u zich overigens zo u dat wilt kosteloos abonneren, via de rechterkolom “Blogvolger worden?” Afmelden gaat net zo gemakkelijk.

De drukste maand was januari 2016 met 1178 bezoeken, de minst drukke was de vakantiemaand juli met toch nog 730 passanten en vaste gasten. Gemiddeld zochten per dag 31 naar info op deze webblog.

29. De slag bij Waterloo juni 1815

In eerdere artikelen heb ik aangegeven het hele project dat inmiddels zijn zevende jaar is ingegaan gezien moet worden als een vorm van organische geschiedschrijving. Niet een kant en klaar recept met een inleiding, enkele algemene hoofdstukken, het onderwerp, een epiloog en een conclusie, maar een alsmaar  aangroeiend geheel, en dat alles via  een bouwwerk dat het begin van de negentiende eeuw via chronologische artikelen, beschouwingen, exemplarische artikelen , los-vast nieuws, biografietjes en zo voort geleidelijk aan moet doen groeien en bloeien. Op deze manier aangepakt kan een nieuwe (mee)lezer zo instappen om vervolgens wanneer daartoe behoefte bestaat eens een keer terug te bladeren via de maandmappen of rubrieken/onderwerpen. Iets dat ik trouwens iedereen kan aanraden zo bij gelegenheid eens (weer) te doen.

Er is nog iets dat deze blog eigenlijk al jaren kenmerkt. Het is namelijk niet zo dat het aantal bezoeken spectaculair te noemen is. Dat ligt waarschijnlijk aan het karakter en het onderwerp waarover mijn blogs gaan. Ik zie het ook meer als een online privatissimum. Dat betekent: een soort (eenvoudige) online vrijblijvend college, dat wordt gevolgd door (een wisselend tal) belangstellenden, die kosteloos het hele project kunnen volgen. Het ligt in mijn bedoeling hiermee door te gaan tot mei 2019, met een uitloop naar 2021. Dat heeft te maken met de geboorte, c.q. de sterfdag van de hoofdpersoon van deze blogs.

Tot slot: het komend jaar zal het specifieke onderwerp Apeldoorn-Veluwe, dat min of meer als voorbeeld wordt gebruikt voor de rest van het gewest/departement/de provincie en het land verder worden behandeld uiteindelijk tot en met het jaar 1824. Daarnaast zal het live-krantenverslag over de meest ingrijpende en actuele gebeurtenissen uit de jaren 1811-1815 verder worden voortgezet en zal nu en dan een plaats of streek uit Gelderland worden toegelicht in anecdotevorm. Of dienen als constatering van een gegeven situatie.

Dat was het. De eerstvolgende blog bespreekt de komst van Lodewijk Napoleon naar Gelderland.

dr. Elze Luikens

napoleon-info@hotmail.nl

33. Nederland wordt een Koninkrijk, koning Willem I (1814-1840)