Koning Lodewijk Napoleon (3): van Code Napoleon tot antwoord op de Engelse inval van zomer 1809

Om de communicatie tussen (landelijke) overheid en onderdanen zoals ze plaatsvonden op het eind van Lodewijk Napoleons koningschap van Holland wat inkleuring te geven volgt hieronder een kleine selectie uit enkele hiervoor speciaal uitgezochte  aankondigingen. Deze door mij geselecteerde ‘gesprekken’ tussen vorst en onderdanen staan in het Gelders archief geregistreerd onder 0016, Ingekomen Publicaties 1809,  inv.nr. 7355 uit het Bataafs-Frans archief.

1.

Op 20 september 1809 werd een geleidelijke invoering van Napoleons Wetboek aangekondigd. Niet in een keer, maar stap voor stap, dit omdat de voorbereidende werkzaamheden hiervoor nog niet waren afgerond. Dit zeer tegen de zin van de Franse keizer zelf. Meegedeeld werd dat zolang de rechterlijke organisatie voor het koninkrijk Holland nog niet was afgerond, de ingezetenen de tot dan nog bestaande situatie en regels voor hun zaken maar als uitgangspunt voor hun rechtszaken moesten nemen; verwarrend allemaal. En daar waar het nieuwe Wetboek nog niet lijfelijk was gearriveerd mocht alles op dezelfde voet worden voortgezet.

In artikel 4 stond hierover: ,,Alle daden en verrigtingen, waartoe de bevoegdheid en verpligting bij’t WETBOEK NAPOLEON, aan den Plaatselijke Regter of Geregt is opgedragen en aanbevolen, zijn en blijven, ter plaatse waar zoodanig Regter of Geregt, als bij voorschrevene Wetboek wordt bedoeld, niet aanwezig is, tot aan de organisatie der Regterlijke Magt, opgedragen en gedemandeerd aan zoodanige Autoriteiten, Ambtenaren en Personen, als tot aan de invoering van gemelde Wetboek, (nieuwe Wetboek op de Regterlijke Instellingen en Regtspleging), het zij principaallijk, het zij als vervangende de Regter, of bij absentie van het zelve, daarmede zijn belast geweest.” Dit zal lang niet door iedereen zijn begrepen; en dan druk me nog eufemistisch uit.

2.

Januari en februari 1809 waren voor het Nederlands rivierengebied rampzalig verlopen vanwege enorme overstromingen die have en goed hadden weggespoeld. Omdat de omvang van de ramp kleiner had kunnen uitvallen, indien men de jaarlijkse voorzorgsmaatregelen had uitgevoerd, zoals losse obstakels wegzetten, vastzetten, enz.,  iets wat nauwelijks werd gedaan, wilde Lodewijk Napoleon zijn onderdanen voor een mogelijk volgende ramp ernstig vermanen de losse en halfvaste spullen langs de rivieren vóór de wintermaanden zouden aanbreken ‘op te ruimen.’ Deze publicatie was van kort na de watersnoodramp. Maar wat bleek: er was vooral langs de IJssel wederom weinig haast mee gemaakt. Dit noopte de Koning in slachtmaand 1809 tot een herhaling van deze eerdere publicatie. De landdrost van Gelderland deed er nog een schepje boven op door in een extra publicatie zijn Gelderlanders erop te wijzen dat de overheid de betrokkenen afdoende had gewaarschuwd en wel ‘op alle geschikte plekken langs de IJssel’ . Ingeval er zich een nieuwe catastrofe zou voordoen hoefde men niet te rekenen op compassie van diezelfde overheid.

3.

Voor Joden was na de Franse revolutie en het daarop volgende tijdperk Napoleon binnen het Keizerrijk een relatief betere periode aangebroken. Door Bonaparte immers werd geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende religieuze stromingen binnen het Christendom en het Jodendom (de Portugese en Duitse richting), zolang zijn regeren en zijn Armée hiervan geen hinder ondervond; een vorm van zakelijke onverschilligheid dus. Dat wilde niet zeggen dat dan ook maar alles werd toegestaan.

Zo besloot Lodewijk Napoleon ten aanzien van de Joden dat het gedaan moest zijn met het in het openbaar slechts spreken en schrijven in de eigen (Hebreeuwse) taal. In zijn Koninkrijk werd door iedereen Nederlands gesproken. Daarom werd, na overleg hierover met de Opper Consistorie van de Hollandse Hoogduitse Israëlische gemeente afgesproken,  zoals in artikel 4. Het Opper-Consistorie zal in onzen naam Opper-Rabbijnen, Rabbijnen en Leeraren, gelasten, bij openlijke Predikatiën, als anderzins, hunne Geloofsgenooten aantemoedigen om zich meer en meer in de beoefening der Hollandsche Taal te volmaken, en van geene andere Bijbel-verklaring als van de voormelde [art.1….De Hebreeuwse Bijbel zal in het Nederlands worden vertaald] gebruik te maken… .”  Uiteindelijk is hier niet veel van terecht gekomen.

4. Terwijl in de zomer van 1809 Napoleon aanvankelijk zijn handen vol had aan de Oostenrijks-Russische troepen die hem bij Wagram uiteindelijk vergeefs hadden getracht te weerstaan, maakten de Engelsen gebruik van de gelegenheid om het Zeeuwse Walcheren binnen te vallen. Dit om van hieruit controle te kunnen gaan uitoefenen op de havenstad Antwerpen, die in Napoleons strategie van verdediging en aanval een belangrijke positie innam. Na aanvankelijk in paniek te hebben gereageerd op de inval, herstelde de regering van Lodewijk Napoleon achteraf gezien verrassend snel van deze ‘overval’. Overal werden vrijwilligers opgeroepen zich te komen melden om het vaderland in nood te helpen tegen deze ‘verraderlijke Engelsen’.

De Gelderse landdrost J.A. de Vos van Steenwijk deed via een pamflet/publicatie een oproep ,,… aan de opregte Vrienden van hun Vaderland, de gelegenheid willende doen geboren worden, om deze hunne Vaderlandsliefde in de tegenwoordige omstandigheden, aan den dag te leggen, en tot behoud van het Rijk, waarvan reeds een gedeelte door den Vijand is bezet, mede te werken. Hebben wij besloten en besluiten:

Artikel 1. In de geheele uitgestrektheid van het Rijk, zullen twaalf Battaillons Vrijwilligers geformeerd worden, van de eigenste sterkte en zamenstelling, als die van onze Regimenten van Ligne.

Artikel 2. Ieder dezer Battaillons zal zich, naar welbehagen, een Uniform kunnen uitkiezen; de zelve zullen gekleed en betaald worden op den eigenste voet als onze andere Regimenten van Ligne.

Artikel 5. In het departement Gelderland zal het bataljon in Arnhem worden georganiseerd.

Brengt de Landdrost het voorschr. Koninglijk Besluit bij dezen, ter kennis van alle de Ingezetenen van het Departement Gelderland, en speciaal van die jongelingschap wien het gebeuren mogt, van Voorouders aftestammen, wier Heldenmoed in de Vaderlandsche Jaarboeken met roem vermeld staat, en die het glorierijk pleegden te houden de Wapenen te voeren tegens ’s Lands Vijanden, vooral wanneer hetzelve door een vreemde Magt bedreigt of aangegrepen werd. ….  door het engageren van een aantal Vrijwilligers, ten einde zich daardoor den weg te bereiden, om den roemvolle loopbaan van Eer en Glorie onder de banieren van Zijne Majesteit, onzen geliefden Koning, ter verdediging van den Vaderlandsche grond in te treden…. .”

Enkele beloningen werden vrijwilligers in het vooruitzicht gesteld. Zoals de titel luitenant wanneer iemand 30 vrijwilligers wist te charteren. Waren het er 100 dan werd je kapitein; mocht je er 500 zo ver weten te krijgen dat ze zich als vrijwilliger gingen aanmelden dan was  je hun nieuwe luitenant-kolonel.

Over de inval en Lodewijks reactie op de gebeurtenissen, zie ook: Koning Lodewijk doet oproep: vrijwilligers stromen toe.

Ook hierover: Keizer Napoleon Bonaparte woedend op zijn broer Lodewijk

De volgende twee blogs gaan we enkele interacties tussen keizer Napoleon en zijn (Gelderse) onderdanen nader onder de loep nemen.

dr. Elze Luikens (copyright)

tekstredactie: H. Luikens-de Kruif

Contact graag via: napoleon-info@hotmail.nl

Koning Lodewijk Napoleon (2) : verschillende wetten worden afgekondigd, zoals die op de jacht…

De vier jaar dat Lodewijk Napoleon Koning over de Nederlandse gewesten is geweest, werden gekenmerkt door het in snel tempo invoeren van allerlei maatregelen en wetten, die oude gewoonten en gebruiken moesten afbreken, c.q. aanpassen. Maar in elk geval unificerend werkten, en eenheid scheppend dienden te zijn. Hieronder heb ik ter illustratie hiervan enkele voorbeelden uit het Gelders archief gehaald; voorbeelden die uiteraard ook elders hebben gegolden.  En daarachter herkennen we dan weer de almachtige arm van Lodewijks broer, keizer Napoleon.

In het Gelders archief, R.A.G., Bataafs-Frans archief, zijn in de inventarisnummers 7353 tot en met 7356 onder de noemer Ingekomen publicaties, afkomstig van de Koning, de Gelderse Landdrost en andere autoriteiten (1807-1811), gedrukt, 4 omslagen te vinden, die een nadere toelichting verdienen.

A.

Inv.nr. 7353 gaat over de Jachtaktes. Het jagen door Jan en Alleman, tot dan zonder enig gezag van bovenaf, dat perk en paal stelde aan allerlei uitwassen, was vooral toch onder alle betrokkenen een zaak die door gebruiks- en gewoonterecht werd geregeld, de dieren uitgezonderd. Lodewijk Napoleon vond dat, gelet op het feit dat hij lusthof het Loo als paleis en de verschillende naastgelegen bos- en heidegronden in persoonlijk beheer had,  het daarom nodig wat duidelijkheid te verschaffen.

1.

,,Om tot het uitoeffenen van het Regt van de Jagt, zo als het zelve bij de Wet van den 17 April dezes jaars 1807 is vastgesteld, en bij het daar op gebaseerd en bij ons op den 8 Mei daaraanvolgende gearresteerde Reglement voor de Jagt nader is omschreven, te geraken, zal jaarlijks moeten worden betaald, als volgt:…”  en dan volgt een opsomming, waarvan de volgende voorbeelden vooral het kostenaspect benadrukken… a. Registratiën voor een Eigenaar die zijn Land afpaalt, en dus zijn Jagt reserveert f.5:0, b. Voor ieder hond, ’t zij spion of brak, van een gequalificeerden f.2:0, c. In een Departement f.80:0 en in een d. Arrondissement f.15:0, f. Het schieten van eenden en watersnippen, gequalificeerd, f.5:0, g. Voor de zwanen-jagt f.8:0, en h. Acte voor de poeliers f.4:0. …jaarlijks

2.

Via een pamflet wordt alle jagers duidelijk gemaakt, dat, ,,de Capitain-Generaal der Jagt het nodig geöordeelt heeft, een ieder daarbij belang hebbende, te herinneren, dat het ingevolge Articul 2 van de Wet op de Jagt, niet geoorloofd is, om in de uitgestrektheid van ’s Konings Domeinen, zoo als die van ouds geweest zijn, te Jagen, zonder daartoe eene speciale permissie te hebben bekomen. En zal alömme binnen dit Departement worden gepubliceerd en geaffigeerd naar behooren. Gedaan te  A r n h e m  den 30 September 1807. De Landdrost voornoemd. Van Lamsweerde.

B.

Inv.nr. 7354 gaat over de Verponding; dat is kort gezegd de belasting die op het grondbezit werd geheven. Eind achttiende eeuw werd beseft, dat de organisatie én de inning van deze belasting een janboel was geworden. Enige aanpassingen en veranderingen werden door velen dan ook als een bittere noodzaak gezien. Het was Lodewijk Napoleon, die samen met zijn minister van Financiën Gogel, deze ingewikkelde problematiek durfde aan te pakken. Uiteraard ging het er in de allereerste plaats om dat de Staat kon beschikken over voldoende liquide middelen. Om dit te kunnen realiseren  diende een nieuw netwerk te worden opgezet van mensen die de inning van deze belasting in goede banen konden leiden. De opsomming van namen die ik hieronder plaats is mede bedoeld om aan te geven wie op belastingtechnisch gebied wat voorstelde in Gelderland. Wellicht kan deze opsomming een startpunt zijn voor een studie naar een of meerdere personen uit de lijst. Of het onderwerp ‘verponding’ zelf.

Op 21 mei 1808 maakte landdrost J.A. de Vos van Steenwijk bekend dat dat jaar in zijn departement overeenkomstig de Wet van de 14e april, ,,de invordering van de vervroegde termijnen van betaling der Verponding over den Jare 1808 zijn gechargeerd…” de navolgende commissarissen:

M. de Bruin, 1e arrondissement, van het resort Nijmegen – G.H. de Ranitz, 2e arrondissement van het ressort Nijmegen – mr. A.F. van den Steen, 3e arrondissment, ressort Nijmegen – mr. A. van Riemsdijk, arrondissement Tiel, ressort Tiel – J.G. van der Lith, arrondissement Tiel, ressort Buren – J.P. Thooft, ressort Bemmel – A.F.R.E. van Haersolte, arrondissement Arnhem, ressort Arnhem – W. van Bommel, arrondissement Arnhem, ressort Harderwijk –  D. Hoefhamer, arrondissement Arnhem, ressort Hattem – mr. B.J. van der Horst, arrondissement Zutphen, ressort Doesburg en H. Willink, arrondissement Zutphen, ressort Lochem. N.B. In het officiële document zijn m.i. door de opsteller de begrippen arrondissement en ressort hier en daar verwisseld; ze zijn door mij aangepast.

C.

Er was nog iets anders dat nodig geregeld moest worden. Het ongeoorloofd sprokkelen van hout, om te stoken, of om een omheining te herstellen, was begin negentiende eeuw helemaal uit de hand gelopen. Onderzoek mijnerzijds heeft duidelijk gemaakt dat dit probleem tot in de jaren 1820-1830 bleef (op)spelen. Pas hierna kwam er einde aan deze vorm van houtdieverij, mede door het eindelijk eens strikt toepassen van de fikse straffen die op deze vorm van sprokkelen stond. In het bosrijke Gelderland was het al op 25 maart 1808 dat namens de Koning van Holland de navolgende afkondiging van het preekgestoelte en nabij stadhuis en dorpshuis/gemeentehuis werd gedaan:

,,Lodewijk Napoleon, door de gratie Gods en de Constitutie des Koningrijks, Koning van Holland, Connétable van Frankrijk.

Het Wetgevend Ligchaam goedgekeurd hebbende de voordragt door Ons daartoe gedaan, hebben wij gedecreteerd en decreten het navolgende: Wet, tegen het berooven, schenden, vernielen en bestelen van Hout- en Boomgewassen, in het Koningrijk Holland.” In de hierop volgende artikelen sprongen er een tweetal uit: eenieder, die zich hieraan schuldig maakte en tegen de lamp liep werd zonder proces (artikel 1) acht dagen op water en brood gezet. In artikel acht waren de kinderen aan de beurt: mochten kinderen, jonger dan 14 jaar, worden betrapt dan hadden de ouders een verbeurdverklaring van f.25 boete te voldoen.

D.

26.de buskruitramp te Leiden, jan.1807

Tezelfdertijd had de Buskruitramp te Leiden plaatsgevonden. Om het gevaar van vuur en het onzorgvuldig omspringen met vuurhaarden onder de aandacht te brengen, deelde landdrost J.A. de Vos van Steenwijk zijn ingezetenen mee vooral toch voorzichtig te zijn met vuren, brandhaarden, enz. , ,,en, inzonderheid, alle hoofden van Huisgezinnen te Platte Lande, bij deze, ten ernstigste te waarschuwen en te vermanen, om, zoo voor hunne eigene veiligheid, en het behoud hunner Bezittingen, als voor het daar mede verbondenen belang hunner Nabuuren en mede Ingezetenen van Vuur en Licht, in hunne Huizen en Schuuren, en hunne Kinderen en Dienstboden tot dezelfde omzigtigheid en oplettendheid, van tijd tot tijd, aan te manen en daartoe te houden.” Aldus de publicatie van 28 mei 1808, namens de Koning gedaan, ook door de overige Landdrosten.

Tot zover een eerste inkijk in de betekenis voor de samenleving van een paar op zich willekeurige publicaties. Publicaties waren hét middel van contact tussen de Overheid, de Koning en zijn ministers, en de Nederlanders, waar ze ook woonden. Daarom gaan we in de volgende blogs hier nog even een tijdje mee door, maar plaatsen de publicaties wel allemaal in chronologische volgorde. Ik ben van mening dat we de tijd van vorst Lodewijk Napoleon en zijn onderdanen, beter kunnen leren begrijpen uit dat wat een eenieder aanging. Wat verderop volgen dan weer de reacties hierop, ofwel het verschil tussen de theorie en de praktijk.

dr. Elze Luikens (copyright)

tekstredactie: H. Luikens-de Kruif

Contact? Zie de emailadressen vermeld bij OVER, links bovenaan de blogpagina.