De onderprefecten en hun zware taak

Elk departement, ook het departement Van den Boven-IJssel (l’Issel Supérieur), was onderverdeeld in Arrondissementen, die op hun beurt weer waren onderverdeeld in Cantons die éen of meerdere Gemeenten/Mairies omvatten. De bedoeling hiervan was om de bestuurbaarheid beter te kunnen garanderen. Napoleon wilde immers dat zijn departementen net zo goed functioneerden als zijn legers. En zo moest het ook bestuurlijk worden bestuurd.

Nu was het bepaald niet zo dat de heren – de dames mochten toen niet meedoen – elkaar stonden te verdringen om al die baantjes en functies die deze indeling met zich meebracht te mogen vervullen. Het was meer een kwestie van aangewezen worden; en dat weigerde de aangewezene vanwege ‘de eer die het inhield’ liever niet. Ook was men ervan overtuigd dat het een roeping was om het land/de regio te mogen dienen.

In het Gelderse waren er drie arrondissementen, te weten het arrondissement Arnhem (grofweg de Veluwe), Tiel (het rivierengebied) en Zutphen (de Achterhoek); dit kwam overeen met de vroegere indeling in Kwartieren. Genoemde plaatsen waren tevens de arrondissementshoofdstad. Arnhem zelf herbergde eveneens het departementaal bestuur met aan het hoofd (vanaf 1811) prefect Regnerus Livius de Kempenaer. De onderprefecten bestuurden met directe en indirecte aansturing vanuit Arnhem het hun toegewezen arrondissement. A.P.R.C. van der Borg van Verwolde deed zijn best om voor Zutphen en ommelanden (de Achterhoek) samen met zijn arrondissementsbestuur er de zaken vanaf 1811 naar behoren te laten verlopen. Op hun pad kwamen ze de problemen tegen die bruggen, wegen, oogst, kerkgebouwen (wie kregen welk kerkgebouw), belastingen, invoering en handhaving van (keizerlijke) decreten, etc. met zich meebrachten.

Ik maak hiervoor wel een sprong naar voren in de reeks besprekingen in eerdere blogs van door mij onderzochte en besproken dossiers, die fysiek berusten in het Rijks Archief Gelderland, Bataafs-Frans archief, te Arnhem. Ditmaal gaat het over het arrondissement Zutphen en dan speciaal de rubriek ‘onderprefecten’.

Hoe de zaken erbij en ervoor stonden kunnen we enigszins ontdekken in de verschillende toespraken, die vermoed ik Van der Borch van Verwolde in 1811 en later gehouden heeft voor zijn arrondissementsraad. Eén ervan staat hieronder cursief weergegeven. Zij leest niet gemakkelijk; ik vermoed dan ook dat het een kladversie is.

Foto door Daniel Frank op Pexels.com

N.b. Zie voor de andere in het Gelders archief aanwezige toespraken gehouden in Zutphen 1811-1813: R.A.G. 0016-7448. Teksten van toespraken voor de Arrondissementsraad, 1811, 1813. Concepten. 1 omslag. N.B. D o o r s c h i m m e l a a n g e t a s t.

,,Mijne Heeren. Ik verheug mij Uw als den Eersten Arrondissments Raad van dit Kwartier te mogen verwelkomen. Belast met den taak om de Documenten en Instructien over de Onderwerpen Uwer bijeen Roeping te prepareren zal ik dit door mijne recente aanstelling niet dan zeer gebrekkig kunnen doen. Noch niet in het geval een Jaarlijkse Rekening over te leggen, of met enige dier Objecten besig te houden, welke betrekking hebben op de directe Contributien exhibeer ik alleen het arrondissements Budget & behalve de Deliberatien deswegens zal het vooral uwen taak zijn, uw gevoelens over den staat en de behoevtens van dit Arrondissement open te leggen, en die verbeteringen voor te staan waar voor Landbouw en Koophandel, benevens fabrieken, Openbare Gestigten, Gevangenissen, publiek onderwijs, Bruggen, Wegen en Wateren, bevolking en administratie vatbaar zijn, met Een Woord uwer aandagt te vestigen op al wat het geluk en den welvaard van dit Arrondissement zal kunnen bevorderen. Uwe Deliberatien over dit project Budget& uwe aanmerkingen, uwe inzigten over de hoog aangelegen Onderwerpen welke ik zo even optelde bij het Einde Uwer Zittingen aan den Prefect van dit Departement toesendende zal desen Uwen taak volbragt, en het Gouvernement in staat gesteld zijn, de vereischte maatregelen tot desselvs volvoering daar te stellen.

,,De Keiser der Franschen, wenscht welvaard over den ganschen omtrek van ons grote Rijk te verspreiden, en te vermeerderen, te midden van het geklank der Wapenen houd de Held der Eeuw zich onvermoeid besig met de middelen welke dit Eerwaardig doel van elke wijse en vaderlijke Regering kunnen bevorderen. Landbouw, Koophandel en fabrieken zijn steeds als de hoovdbronnen van desen welvaard beschouwd; en het is mij een aangenaamen pligt, Uw, Mijne Heeren in de Eerste plaats opmerksaam te kunnen maken op den hogen prijs, waar mede onse grote Monarch den Edelen Landbouw vereerd: op des gesindheid waar mede die Vorst bezield is, om deselve aan te moedigen, op te beuren,en haar ook in dit gewest de plaats te doen bekleden, waarop de Eerste der Kunsten steeds door wijse wetgevers gesteld werd, Zij toch is het, die ons overig blijvt nu de Koophandel gestremd is, nu veel fabrieken kwijnen, en zelvs dan, wanneer dese eenmaal herleven, zal het de Landbouw blijven, waar door de nijvere Ingesetenen van dit Land Arrondissement, zo al gene Schatten, althans dat middelmatig bestaan zullen vinden, welke hun wel niet tot de genietingen der verfijnde weelde sal opvoeren, doch tegens die nijpende Armoede zal dekken, welke men naast de paleisen der rijken naast de zetels dier (…..) weelde te vaak aantreft. Zij is het die de beste en gesondste Burgers aan den Staat schenkt, en die onafhankelijk van den Loop der Staatsgebeuren overig blijvt, als andere bronnen van bestaan het Kwijnend Vaderland ontzinken: of ter verkrijging van een duursamen Vrede gestremd moeten worden. Den staat en den voortgang van den Landbouw in ons midden te schetsen, zoude te ver henen voeren, ook de opstelling aller redenen, welke deszelvs voortgang in den weg staan. De schone en belangrijke taak om dese redenen op te sporen, en met de middelen welke strekken kunnen om deselve weg te nemen onder het oog van een verligt Gouvernement te brengen, is uw, Mijne Heeren voorbehouden, zij sal uw gelegenheid verschaffen, om de goedkeuring van de Souverain en de dankbaarheid onser Mede Ingesetenen te verwerven!”

Met een vriendelijke groet aan al onze blogvolgers/lezers en toevallige passanten:

dr. Elze Luikens en H. Luikens-de Kruif

Oud-militairen vragen om vrijstelling wegwerkzaamheden

De komende tijd zullen dossiers uit het Rijks Archief Gelderland de revue passeren, die sfeer en tekening weergeven van de gebeurtenissen, zoals ze bijvoorbeeld in het Gelderse zich afspeelden ten tijde dat Napoleon Bonaparte ook over Nederland de scepter zwaaide.

0016-6293. Verzoekschrift van drie gepensioneerde militairen van de Keizerlijke Marine, wonende te Groenlo, om vrijgesteld te worden van het werk aan openbare wegen, met bijlagen en de minuut van het daarop genomen besluit, 1813. 1 omslag

1a. Direct vooraf: het verzoek van de gewezen marineleden wordt van de hand gewezen; 3 augustus 1813, no. 336 (in klad).

,,Besluit

Art. 1. Het verzoek der Supplianten bij dezen te declineren en te wijzen van de hand.

Art. 2. Een afschrift van dit Besluit zal wordengezonden aanden Heer SousPrefect van Zutphen zoo tot zijne informatie als om daarvan den Heer Maire van Groenlo en de Supplianten te doen kennis dragen.”

Als redenen werden aangevoerd: ze bezitten een eigen huis, verkeren in een huisgezin en maken evenals de andere ingezetenen gebruik van de wegen (die naar de landerijen voeren) die moeten worden opgeknapt: ze zijn prima in staat, zo ze zelf niet kunnen meehelpen, hiervoor een ander persoon (tegen vergoeding) aan te wijzen.

1b. De klacht, dd. 22 juli 1813

,,Wij ondergetekende C. F. Breukemeijer, Joseph Ridder en Johan Philip Numan, Gepensioneerde Militaire van de Marine, Woonachtig te Groenlo, verklaare bij dezen, op de aanvrage van de Heer Maire van Groenlo dat wij ondergetekenden wel hebben laten een re quest opstellen in de Fransche taal om dat wij dezelve niet magtig zijn, door den rector A.P. van den Piepkamp, waar in wij ons beklaagt hebben over de belasting en’t maken der wegen, maar nimmer daar in door ons is opgegeven eenige Aanklagte tegen de Secretaris der Maire, nog den zelve nimmer Gemeent hebben te noemen der geesel der Gemeente, also ons voorm. Secretaris niets ten onze laste gedaan heeft, maar wel dat hij ons gezegt heeft dat wij de belasting moeste betalen daar wij in aanslage ware, in teken van Waarhijd hebbe wij deeze in Preasantie van den Heer Maire van Groenlo getekend den 22 July 1813.”

1c. De maire van Groenlo had hierover na onderzoek dan ook het volgende mee te delen:

,,Coenraad Frederik Breukemeijer, is een invalide met een houten been, wiens gedrag alhier zeer bekend en niet tot zijn faveur is, woont in Zijn eigen huysje, Zijn vrouw is Naaijster, wint dagelijks haar brood, bearbeid zelven grotendeels Eeenig land voor Zijn Pensioen, Wat zoude dan hinderlijk zijn van mede tot het maaken der wegen te worden gebruijkt? Men vordert hem niet in perzoon, maar wel iemand van Zijnen’t wegen dus Zie daar in na mijn inzien geene onderdrukking hoegenaamd doende niets meer dan de andere Burgers en ingezetenen mijner Mairie.

,,Joseph Ridder een man die schoon Zijn regterhand verlooren des niet te min in staat van te arbeiden, zo als dan ook eene kleine Bouwerij doet, grootendeels zelve zijn Landerijen bewerkt, kan dus met zijn Pensioen daar bij ruijms zo goed leven als andere ingezetenen van gelijke conditie, zo dat ook wel in staat is om de weegen te helpen maaken het zij dat hij het zelve doe ofte dat toe een ander neeme, dus vinde geene redenen waarom hij boven anderen zoude van den dienst ontslaagen te zijn.

.,Johan Philip Numan, een man die eijgen huijs, land, en daar bij zijn Pensioen heeft, zeer goed kan leeven die eenig gebrek heeft aan de hand, edog niet van dien aard dat hij buiten staat is van te kunnen werken….”

Kortweg: ook al heb je gediend in Napoleons leger, en wel bij de Marine, en ook al heb je daardoor een lichamelijk gebrek opgelopen, zolang je nog kunt lopen en een hand uit de mouw kunt steken én heb je een staatspensioen, als oud-militair… kun je net zoals de andere ingezetenen best meehelpen hand- en spandiensten te verrichten. Diensten die al vanouds door alle betrokkenen moeten worden verrichten om de boel op orde te houden.

++++++++

Foto door Vlad Cheu021ban op Pexels.com

Nog een soortgelijke kwestie; en wederom uit de Achterhoek.

0016-6296. Briefwisseling met de Onderprefect van Zutphen over het herstel van de brug over de Oude IJssel in de buurtweg van Keppel naar Wehl en over het geschil tussen A.W.C.W. van Pallandt van Keppel en de gemeente Keppel over de betaling van de herstelkosten, met bijlagen, 1812, 1813. 1 omslag

Het dossier is opgenomen in Routes et Ponts, no. 23

De kwestie is ook hier weer terug te voeren op aloude gewoonten en gebruiken versus de sinds juli 1810 ingevoerde Franse keizerlijke wetgeving/decreten. Daarnaast waren ook de ‘heerlijke rechten’ opgeheven. Deze rechten hadden eigenaren van grote stukken land (enclaves) rechten verleend om bijvoorbeeld eigen rechtspraak/bank uit te oefenen, vis- en jachtrechten te heffen (een soort privébelasting) etc.. Dit alles was met horten en stoten na 1800, maar helemaal na 1810 voor vervallen verklaard. De eigenaren ervan konden zich er maar met moeite bij neerleggen.

Eén van de bekendste bezitters van een Heerlijkheid was prins-stadhouder Willem V (de hoge heerlijkheid Het Loo; overeenkomend met een groot deel van de huidige gemeente Apeldoorn). Een en ander dus wordt prima verwoord en komt duidelijk naar voren in onderstaande brief, dd. 4 juni 1812, geschreven op het moment waarop Napoleon met zijn Grande Armée klaar stond om Rusland binnen te vallen. Maar dit terzijde.

,,De Ridder van de Keizerlijke Order van Reunie, en van het Legioen van Eer, Sous Prefect van het Arrondissement Zutphen….. aan Den Heer Commandant der Keizerlijke Order van Reunie, Ridder van het Legioen van Eer, Prefect van het Dep.t. van den Boven IJssel. – Hoog EdelGestrenge Heer!

,,Kortheidshalven vrijheid verzoekende mij tot vroegere Correspondentie over het onderwerp te mogen refereeren, heb ik de Eer hier nevens aan UHEdG. te doen toekomen een missive van den Maire van Keppel relatief de bruggen aldaar, en verders te observeren, Dat aan mij zoo door gegeven berigten, als bij eene oppervlakkige Inspectie voorgekomen zijnde, dat de Brug te Keppel, ongeagt de aanschrijving, welke ik conform UHEdG. orres in het afgelopen Jaar gedaan had, zich zoodanig gesteld bevond, dat daar uit nadeligen gevolgen te dugten waaren ik gemeend heb hier in te moeten voorzien, door den Maire te doen observeren, dat hij behoorde te zorgen dat die indien Staat wierde gesteld, dat zij ook door de Zwaarste rij of voertuigen zonder gevaar kan worden gepasseerd: terwijl bijgaande rescriptie mij heeft doen zien, dat mijne zorgen deswegens niet geheel van grond ontbloot waaren- Dit omtrent de Staat en Stand der Zaaken gepremitteerd hebbende, vinde ik mij verpligt UGEdG. te doen opmerken dat de brug te Keppel mij voorkomt onderwerp van ernstig onderzoek te moeten uitmaaken. De waterwerken naar dien Kant zijn zeker belangrijk en kostbaar, de beslissing over de questie aan wien derzelver onderhud incumbeerd komt mij vrij gecompliqueerd voor, en wordt door den Maire mijns inziens door deze of vroegere berigten geenzints zoodanig toegeligt, als nodig zoude zijn om, zich een bepaald oordeel over eene zaak te veroorloven, welke in haare gevolgen van ’t uiterst belang te agten is: mogende ik mijn bevreemding niet ontveinsen, ter zake dat de Maire zich over een poinct zoo belangrijk voor de Ingezetenen zijner Mairie, niet alleen niet duidelijk expliceerd, maar zelvs nu voor het eerste, en als passsant te kennen geeft, dat aan den opbrengst van den Tol is gerenuncieerd, want om over die Zaak bepaald oordeel te vellen, zoude het in den eersten plaats nodig zijn, dat duidelijk wierde bewezen, en geconstateerd, dat ’t onderhoud der brug te Keppel door den Eigenaar van het Kasteel van dien naam, alleen als een gevolg der thans niet meer bestaande heerlijke regten zodanig gedragen is: dat deeze verpligting met die regten facto is gecesseerd. Dit voorafgegaan zijnde, dan zoude het verder onderzoek verdiennen. – .”

,,A. Of deeze Brug, zoo als zij thans is zonder door andere of min Kostbare middelen kunnen worden vervangen, zoo wel als de verdere Bruggen voor de passage nodig zijn: – B. Of dezelve Brug, even als de verdere bruggen en barieres te Keppel ten laste van departement, Arrondissement, Mairie of Particuliere individus zouden moeten worden gebragt, – C. Welke de Voordelen waaren, welke als gevolg van den overgang van dezen last geconcideerd moesten worden, ’t zij die in genot van Tol, of Weggeld, Eigendom of beplanting can wegen of wat dies meer is, mogen bestaan.”

Het antwoord van het Departementaal bestuur was dat de zaak in onderzoek bleef en er ergens begin januari 1813 een antwoord te verwachten zou zijn. Echter: Napoleon was op dat moment met het restant van zijn leger uit Rusland teruggekeerd en zat te springen om nieuwe paarden en manschappen, waardoor boven omschreven kwestie ineens minder urgent werd.

De les die we uit een en ander kunnen trekken is dat mensen moeite hadden met de vanuit Parijs aangestuurde gewijzigde politieke en bestuurlijke omstandigheden, vooral na 1810. Eigenlijk ongeveer net zo als mensen het in deze tijd moeilijk hebben met wat Brussel zegt dat er moet gebeuren.

++++++++++++++

dr. Elze Luikens en H. Luikens-de Kruif

Uitingen van ongenoegen onder (een deel) van de Gelderlanders op het laatst van Napoleons heerschappij

EEN.

In een brief brief van 9 november 1812, geschreven te Amsterdam en afkomstig van het bureau van de Directeur-Generaal van de Politie in Holland en bestemd voor onder meer de Prefect van het Departement van den Boven-IJssel, wilde de Gelderse prefect van de heer Dijkmeester van het arrondissement Tiel graag het volgende weten:

,,(11 november 1812, no. 12 [kladopmaak]) Mijn Heer de Sous Prefet!

,,Ik ben van wegend den Heere Directeur Generaal der policie in Holland, onderricht, dat binnen de stad Thiel, onlangs gedrukt en verspreid is een in den Hollandsche Taal opgesteld volksliedje den titel voerende: vaarwel van een Conscrit aan zijne ouders en vrienden.…. Hoezeer ook dat pamphlet volgens de welgemelde Heer Directeur Generaal ontfangene infromatien wel niet direectelijk geschreven is met gevaarlijke oogmerken, zoo is het echter van dien aard dat de daar in voorkomende klachten en uitroepingen welke in den mond der Conscrits worden gelegd eenen nadeligen indruk moeten maken niet alleen op de Conscrits en hunne nabestaanden, in het bijzonder, maar ook op den volksgeest, der lagere classe, in het algemeen, en ik insistere derhalven UWEd.Gestr.:, bij dezen, om alle de exemplaren van het voors: Pamphlet, te doen ophalen, en aan mij in te zenden, en de verdere verspreiding daarvan, zoo binnen de stad Thiel, als in de overige gemeenten van het aan UWEdGstr: aanbevolen arrondissement te verhinderen.

Verder moest, ,,den drukker van opgem: volksliedje voor U te ontbieden, en hem af te vragen te gevolge van welke authorisatie het zelve door hem is gedrukt en uitgegegeven… .”

Waarop vervolgens werd gevraagd te letten op het verspreiden van soortgelijke pamfletten. De maires dienden hier een actieve rol in te spelen.

Op 17 november reageerde Dijkmeester op de ophef. Hij had zoals gevraagd de drukker van het liedje, ene M.S. Schaffer, ontboden. De man verklaarde te goeder trouw te hebben gehandeld. Hij had al in 1811 een zestal exemplaren naar de gebr. Van Kleef in Den Haag gestuurd, om goedkeuring voor verspreiding te verkrijgen. Omdat hij er niets meer van had gehoord, was hij ervan uitgegaan dat publicatie niet verboden was. Het alsnog verspreiden was volgens hem en anderen ook geen denderend succes geweest, want de lokale boekhandelaar had op zijn beurt verklaard dat het pamflet hoofdzakelijk als pakpapier werd gebruikt! [een vorm van verspreiden?!?]

TWEE.

In Lochem was in niet mis te verstane taal met krijt op een planketsel een nogal opruiende boodschap geschreven.

In een briefwisseling van 11 maart 1811 ging het erover. De adjunct-maire H.W. Raeds had plichtsgetrouw melding van het ‘affront richting Napoleon’ gedaan aan sous-préfet Van der Borch van Verwolde. Hij liet in de erop volgende correspondentie weten dat de de oproerige boodschap was verwijderd en er een beloning van f.50, – was uitgeloofd om de dader aan te geven. ,,Ook is op dien zelfden dag al mede door den Heer Maire eene Publicatie afgekondigd, waarin eenieder ten ernstigsten vermaand is geworden, om zich van alle rustverstorende gesprekken en geschriften te onthouden, ten einde alle onaangename gevolgen, die daar uit zouden kunnen voortkomen, te vermijden:…. .”

++++++++++

Bovenstaande is ontleend aan en terug te vinden in: het Rijks Archief Gelderland, Bataafs-Frans archief, inv.nr. 0016-6011. Stukken over uitingen van ongenoegen over het Frans bestuur, 1812, 1813. 1 omslag

++++++++++

dr. Elze Luikens

++++++++++

Bovenstaande is op zich niet bedoeld om de blogserie voort te zetten, maar een twee/driemaandelijks poging, om bij WordPress waar deze webblog is ondergebracht de indruk te wekken dat er nog steeds sprake is van enige activiteit.

Daarnaast zijn meer dan 335 artikelen denk ik nog voor lang een waardevol naslagwerk voor belangstellenden, studerenden, collegae, etc., etc. . Bedenk wel dat het klakkeloos overnemen van tekst(en) not done is. Laat me het gewoon even weten, waarvoor het moet worden gebruikt.

Het begraven van de gestorvenen

De Intendant van Binnenlandse Zaken, d’Alphonse, wilde, en dat liet hij weten middels een brief dd. 6 juni 1812, geïnformeerd worden over de verschillende gebruiken en gewoonten bij begrafenissen die plaatsvonden in de verschillende rangen en standen van het Gelders departement. De Prefect stuurde dit verzoek door aan de Onderprefecten die op hun beurt de door hen verzamelde gegevens over het onderwerp naar Arnhem stuurden.

De Onderprefect van Zutphen had voor de Prefect een verrassing (13 juli 1812). Hij had namelijk een Plakkaat van het gewest Gelre opgedoken waarin stond dat tegen de gewoonte van bedelaars en zwervers werd opgetreden om bij een begrafenismaal aan te schuiven, zonder de overledene ook maar een beetje te kennen. De Actum van het Plakaat waarover hij het had was van 3 november 1741, maar was voordien ook al eens aangekondigd, zij het, zo bleek, telkens zonder resultaat. De eerste keer dateerde al van 28 april 1712. Dat onderprefect Van der Borch van Verwolde het opnieuw onder de aandacht bracht gaf maar eens aan dat het aanschuiven van de bedelaars een niet uit te roeien gewoonte bleek.

Het Plakkaat luidde:

,,Placaat, Wij Stadholder en Raaden in naame van die Edele Mogende Heeren Staaten des Furstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen; DOEN TE WEETEN: Alsoo niet tegenstaande het Verbod bij Placaat van Hooggemelde Heeren Staaten van den 28. April 1712, gedaan/sig bevind/ dat hier en daar ten platten Lande binnen deese Provintie veele onbeschaamde Schoiers en Stoute bedelaars haar niet ontsien in eene groote meenigte van alle oorden als te samen te rotten/ en haar te vervoegen aan de huysen/ waaruit de Dooden ter Begravinge worden gedragen/ en de Erfgenaamen of overgeblevenen als te dwingen tot ’t uitreijken van den overschot der Rouwmaaltijden/ en ook wel van een stuk gelds. “

Dit soort zaken (samengevat) werden door de dorpelingen overwegend als onverdragelijk en lastig ervaren. Het was de bedoeling overlastgevers op te pakken en zo nodig een enkele van hen op te sluiten tot afschrikwekkend voorbeeld voor de overigen.

De Onderprefect stelde eigenlijk, gezien de situatie in zijn arrondissement 4,voor de oude maatregel per direct opnieuw in te voeren.

Wat voor ‘kwalijke zaken’ zich verder zoal voordeden na iemands overlijden, weten we uit een brief, dd. 25 juni 1812, geschreven door één van adjunct-maires van Winterswijk, in eerste instantie bestemd voor de Zutphense onderprefect..

,,Het was hier zints lange Jaaren de gewoonte, zoo dra er iemand is gestorven, dat alles uyt de Buurt word opgeroepen tot getuigen van den doden, dan begint het zoo min volgende bij een Sterf-geval, men beschinkt elkanderen, en zelden dat niet iemand beschonken Huiswaards inkeert.

,,Het appart overluijden van den Afgestorvene besteld een tweede Zamenkomts waarop niet minder word gedronken, en die in een drinkpartij ontaardt. Daarna volgt het nog meest buitensporige gebruik, het geeven van het zogenaamde groevenmaal, waartoe genodigd worden, al na dat de overledene was bemiddeld, een gansche Buurschap niet zeer zeldzaam meerdere te zamen, of ook wel eens, wanneer een rijken sterft, het gansche Kersspel Winterswijk gebeurde stukken , dat zoms twintig, ja meer als dertig tonnen bier, behalven zoveel Sterke dranken als dan gedronken worden, en dan geen wonder, gelijk de ondervinding heeft bewezen, dat reets menige Familie door slegt geplaatsten ijver opgespoord, daar door zig in schulden gestoken, en haar ondergang bespoedigd heeft, men zou het Jaarlijks kunnen toonen, dat de kosten van een groeve maal zom tijds loopen boven vier honderd Guldens. Behalven zulke nuttelooze kosten, zijn het juist die parteijen die in dronkenschap het meest ontaarden en die gewoonlijk duuren tot in den laten nagt. Dit zijn de reden Mijn Heer waar om wij toen de besmettelijke Ziekte in’t voorleeden Jaar alle zamenkomsten moest verbieden bij ons arrèté van 12e October 1811………. W.J. de Haes adjoint.”

+++++++++++++++

Dit artikel is tot stand gekomen via samenvattingen en letterlijke citaten van gegevens ontleend aan: Rijks Archief Gelderland, Bataafs-Frans archief, inv.nr. 0016-5962. Stukken over de aan de Intendant van Binnenlandse Zaken verstrekte opgave van bestaande plaatselijke begrafenisgebruiken, 1812, met als bijlage een plakkaat van het gewest over het verbod aan bedelaars en zwervers zich te vervoegen bij rouwmaaltijden, 1741. Gedrukt. 1 omslag

+++++++++++++++

dr. Elze Luikens

+++++++++++++++

Het is niet de bedoeling om de blogserie voort te zetten. Deze blog zorgt er enkel voor dat WordPress, waar alles bij is ondergebracht, niet de hele boel uitzet. Dat zou toch jammer zijn, gezien de vele informatie over de Bataafs-Franse tijd die hier ‘for free’ te vinden is.

Een blik op de benoemingen van schoolmeesters in de Franse tijd

Een voorbeeld van hoe in de Franse tijd (1810-1813) gehandeld werd, wanneer er een onderwijzersvacature ontstond:

Een.

,,26 februari 1812, no. 266

De Sous Prefet van Zutphen

aan den Heer Prefet van het Departement van den Boven-IJssel.

Hoog Edel Gestrenge Heer!

De Kerkenraad van Vasseveld mij geadieerd hebbende, bij de Missive welke ik de Eer heb bij deze aan UWEdG optezenden; oordeelde ik de consideraties voor deze zaak van de Schoolopziener van het District te moeten in nemen, welke de vrijheid neeme bij deze insgelijk aan UWEdG te doen toekomen. Deze consideratien met den vereischten aandagt overwogen hebbende, kan ik mij hoovdzakelijk met dezelve vereenigen, daar het mij voorkomt dat inhet Stuk van het lagere Schoolweezen alles tot dus ver beschouwd moet worden, nagenoeg op den ouden voet gelaten te zijn.

Waaruit egter mijns inziens mede voortvloeit, dat wegens de vacature behoorlijke annonce moet geschieden, terwijl hoezeer de aanmerking van den Schoolopziener in abstracto waarheid moge bevatten, daarin geene Grond tot eene Dispensatie ligt, die zoo zij nodig ware, alleen door hogere magt zoude kunnen worden verleend, waartoe instantien te doen, mij in dit geval even ongepast als overbodig voorkomt.

Ik verzoek weegens deze anvraag met UWEdG goedvinden te worden vereerd en verblijve met verschuldigde hoogachting

Hoog Edel gestrenge Heer

UwEdg. onderdanige en Gehoorzame Dienaar

APRC v.d. Borch”

TWEE.

,,Schouwenburg, 8 december 1812

Van de Maire van Oldebroek aan de Prefect.

Daar met de nieuwe organisatie van de Primairen Commune Schoolen, de Schoolonderwijzer van mijnen Gemeente, welke geen excamen heeft kunnen doen, waarschijnlijk niet gecontinueerd zal worden, zo neeme ik de vrijheid bij deze den persoon van Hendrik Jacobs de Hen welke reeds als schoolonderwijzer te Oosterwolde fungeerd, en voor eenige maanden een zeer goed examen heeft ondergaan, aan UHoogEdGestr. goedgunstige Protectien te recommenderen tot het bekomen van den post van Schoolmeester te Oldenbroek; het zoude mij zeer aangenaam zijn, gemelden persoon alhier geplaatst te zien, daat zijn zedelijk gedrag mij bekend is, en zijnen capaciteiten van groot nut voor den jeugd alhier zoude zijn.

J.H. van Spaen.”

DRIE.

Zoelen, 28 juli 1813. De maire aan de Prefect.

Kort samengevat: in het Staatkundig dagblad van het [Gelders] Departement (dinsdag 13 juli, 1813, no. 84) stond een advertentie waarin te Wadenoyen een schoolmeester/koster werd gevraagd en men zich moest melden bij de plaatselijke predikant J.H. van Hulstein om op 11 augustus a.s. een examen te komen afleggen. Deze advertentie, hoewel niet ondertekend, zou afkomstig zijn van A.G. van Borselle, die in het bezit gekomen was van de goederen van de ,,Gewezene dagelijksche Heerlijkheid Wadenoyen… en ‘gedacht heeft’ dat dit aloud benoemingsrecht” ook aan hem was toegevallen. De maire was vierkant tegen deze gang van zaken, ,,Dat, daar het in het algemeen, als UHoogEd. Gestr. kennelijk, een waarheid is, dat de Heerlijke regten zoo wel bij het voormalig Hollandsch Gouvernement, als bij de Fransche Regeering zijn afgeschaft, en vernietigd geworden.” Bovendien stond de Schoolonderwijzer op het budget van de gemeente, en wel voor 40 gulden… en zijn woning en schoolvertrek zijn eigendom van de gemeente, want , ,,na de Watervloed in 1809 uit de Kas der Gemeente gebouwd.”

Als mocht blijken dat Van Borssele alle benoemingen (onderwijzer, koster, predikant) zijn toegevallen na de aankoop van de voormalige heerlijkheid, wil de maire hiervan wel graag op de hoogte worden gebracht. En dat gold ook voor alle kwesties die de gebouwen aangaan. En de boomgaard en het betalen van de onderwijzerstractementen.

Uit onderzoek bleek echter dat de heer Van Borssele inderdaad ook de collatierechten had ‘op’gekocht, ma.w. de geplaatste advertentie was terecht geplaatst.

+++++++++++++++++

Bovenstaande gegevens, citaten, c.q. samenvattingen zijn ontleend aan: Rijks Archief Gelderland, Bataafs-Frans archief, inv.nr. 0016-5903. Stukken over de benoeming van schoolmeesters te Laren, Oldebroek, Varsseveld en Wadenoijen en over het ontslag van J.D. Brakenburg als schoolmeester te Putten, 1812, 1812. 1 omslag

+++++++++++++++++

dr. Elze Luikens

H. Luikens-de Kruif

Bovenstaand artikel is niet bedoeld als voortzetting van de blogserie, maar wel om de blogpagina’s bij WordPress ondergebracht ‘in de lucht’ te houden, zodat veel onderzoekmateriaal over Nederland en België in de Franse tijd beschikbaar blijft.

Vrijwillig dienst doen en ‘vrijwillig’ trekpaarden afstaan voor de artillerie. Militaire zaken

Ditmaal bespreek ik twee onderwerpen, die met elkaar gemeen hebben dat het allemaal bedoeld is geweest om Napoleon en diens Grande Armée vooruit te helpen.

Allereerst het dossier/inventarisstuk 0016-5616 berustend in het Bataafs-Frans archief van het RijksArchief Gelderland. Stukken over de recrutering van vrijwilligers in het departement, 1812, 1813. 1 omslag.

A. Tiel, 11 augustus 1812. De Sous-préfet schreef aan prefect Van Andringa de Kempenaer, dat behalve Tiel, waarvan de burgemeester/maire afwezig was de resultaten met betrekking tot mogelijke vrijwilligers binnen waren en wel ‘op de voorschrevene wijze’ waren verwerkt. De verzoeken hiertoe waren al in een eerder stadium door intendant d’Alphonse aan alle Nederlandse departementen toegestuurd. En wat had het allemaal opgeleverd in bijvoorbeeld het arrondissement Tiel? Wel 3 mannen uit Geldermalsen, 7 uit Buren en 2 uit Huissen hadden zich bereid getoond dienst te doen in Napoleon’s leger.

B. Het arrondissement Zutphen leverde in het totaal drie mannen op, waarvan 2 uit de stad Zutphen en 1 uit Doetinchem.

C. Het had dus allemaal maar bar weinig enthousiaste vrijwilligers opgeleverd. De brief van Dirk van Hogendorp geschreven als dienstdoende ‘generaal van de divisie, aide de camps van de Keizer’ en waarin hij ook de Gelderse prefect aanspoorde om gepensioneerde sergeanten en korporaals warm te laten lopen voor een hervatten van hun militaire loopbaan – als vrijwilliger, dat wel – (Amsterdam, 9 maart 1812) had evenmin weinig concreets opgeleverd. Een door mij in dit dossier aangetroffen brief uit het arrondissement Arnhem, dd. 30 september 1812 en geschreven door de maire van Heerde illustreert bovenstaande enigszins:

,,Aan den Heer Prefekt van het departement van den Boven Issel. Hoog Edel Gestrengen Heer!

De Persoon van Hendricus Ruys, zoon van Harmen Ruys Maire Adjoint dezer Gemeente zich herhaalde reizen bij mij vervoegd hebbende ten einde zich vrijwillig in ’s lands dienst te envoyeren en daar toe mede volkomen toestemming van zijne vader bekomen hebbende nam ik den vrijheid dezelven tot UWEGestr.e te renvoyeeren met solemnatie om hem bij het een of anderen Corps te doen plaatzen; zijn doopattest en dat van moralité neem ik den vrijheid hier bij te voegen ter wijl ik voorts de eer heb met allen achting te zijn.” Dus… als je al wilde, betekende dat nog niet een twee drie dat ze blij met je vrijwillige aanmelding waren; ook al was papa adjunct-maire!

Ook nog is er in dit dossier aanwezig een ‘Direction’ van het ministerie van Oorlog (10 augustus 1813!) die aangeeft op welke plekken in het leger vrijwilligers welkom waren (bv. Régimens d’infanterie de ligne et légère. Régimens d’artillerie à cheval et hussards. Bataillons de pontonniers) en waar niet (Régimens de grenadiers à cheval. Régimens étrangers. Compagnies de gendarmerie impériale).

Ja, ja, de Franse legerleiding had nogal wat noten op zijn zang.

Begin 1813 drong het geleidelijk tot de inwoners van het Keizerrijk door dat het Napoleon en zijn Grande Armée slecht was vergaan in het uiteindelijk onmetelijk gebleken Rusland. Eenmaal terug had Napoleon voor zijn artillerie paarden nodig. Veel paarden zelfs. Ik pak er dossier 0016-5627 eens bij. Stukken over de lichting van trekpaarden voor de artillerie ingevolge het Keizerlijk Decreet van 25 maart 1813 en het door het departement te leveren contingent, 1813. 1 omslag. NB. Het Keizerlijk Decreet gelastte de lichting van 12.600 paarden; het Gelders deel bedroeg 100 en moest te Münster worden afgeleverd. Alles is in het R.A.G., Bataafs-Frans archief te Arnhem terug te vinden, maar ongetwijfeld ook in de archieven van de andere departementen van het Rijk.

A. Parijs, 28 maart 1813. Van de administratie van oorlog; Le Ministre Directeur de l’Administration de la Guerre, Ministre d’Etat.

Volgens het Decreet van 25 maart ‘mocht’ het Departement van den Boven-IJssel 100 paarden leveren. Het Decreet was helder en gedetailleerd genoeg opgesteld, zo heete het, om mogelijke vertragende vragen omtrent het onderwerp uit de weg te kunnen gaan. Zo lezen we al in het eerste artikel:

,, Le nombre des chevaux de trait propres au service du train d’artillerie et des équipages, qui doivent être requis en exécution de nos décrets du 19 de ce mois est fixé à 12.600, dont 8.000 pour le train d’artillerie, et 4.600 pour le train des équipages.” en zo volgen er nog 27 artikelen. Dit alles vastgesteld op 1 april 1813 en door de Comte De Cessac ondertekend.

B. Vervolgens werden de 100 paarden die Gelderland moest leveren verdeeld over de arrondissementen Arnhem (36), Tiel (27) en Zutphen (37), volgens een voorgeschreven verdeling, opgemaakt op de derde april. Verder was over het onderwerp nog een publicatie opgesteld en opgehangen, bestemd voor de ingezetenen van de verschillende arrondissementen, die liet weten dat ‘Z.M. heeft bevolen en gedecreteerd…. .”, etc. .

Het pamflet mocht dan wel zo’n mooi en indringend opgesteld verzoek bevatten, maar het resultaat was wel erg mager. Deze tegenvaller werd door de betrokken bestuurders en regelaars ervan zodanig in een woordennevel gehuld, dat er amper een hoofdschuldige voor dit echec aan te wijzen viel. Zo kwamen er in het arrondissement Tiel met veel moeite tot 22 paarden ter beschikking, waarvan het nog maar de vraag was of ze ook daadwerkelijk geschikt waren voor het leger. Ook werden er notabene kosten door de betrokkenen doorberekend en rekeningen naar Arnhem (de Prefecture) gezonden. Maar dat was niet de bedoeling geweest van Napoleons verzoek.

C. Uit de verdere correspondentie over dit onderwerp bleek dan ook dat men niet onmiddellijk aan het verlangde wist te voldoen. D’Alphonse wees in zijn briefwisselingen met de prefecten hier meer dan eens op en spoorde hen aan tot invulling van het ‘gedecreteerde’. Ook nam het inspecteren van de paarden nogal wat tijd in beslag. Een brief van Sullivan de Gras, onderprefect van Arnhem (de Veluwe) van 18 mei 1813 gaf vervolgens aan dat de begeleiders/conducteurs niet voldeden aan hetgeen Parijs verlangde en hem weinig anders restte dan hierover te Arnhem in contact te treden met de verschillende maires.

D. Uiteindelijk zette een stoet paarden onder leiding van J.A. Wentholt zich in beweging richting Münster. Vandaaruit zouden de paarden naar Napoleons leger worden gebracht, bestemd voor het 14de bataljon.

,, Le Général Harty, Baron de P(?)ierrebourg, Commandants le dept.t de la Lippe a favorisé les interets de votre Département par tout, où l’occasion s’est présentée et j’ai lieu de croire, que dans son rapport `a son Excellence le Ministre de la Guerre il fera fait mention honorable des messures, que vous avez prises, monsieur le Préfet, pour l ‘exécution pleine et entière de décrèt, concernant la remonte des bataillons du train ewuipages militaires. Wenholt” De Gelderse prefect diende te beseffen dat als hij zijn goedkeuring aan deze missie gaf, hij ook verantwoordelijk was voor het geleverde. M.a.w. elk kreupel paard was zijn schuld. En het Keizerrijk stond op dat moment al zo erg onder druk.

++++++++++++++++++++++++++

dr. Elze Luikens

tekstredactie: H. Luikens-de Kruif

napoleon-info@hotmail.nl [zelf intikken a.u.b.]

Ditmaal Arnhem

In onze vakantieserie “Ditmaal” heb ik een tweetal artikelen over de Gelderse hoofdplaats Arnhem voor u uitgezocht. Allereerst de blog waarin Arnhem onder de Gelderse steden welhaast automatisch naar voren wordt geschoven, omdat dààr de Prefect gaat wonen!. Het laat ons tegelijk zien hoe belangrijk de Franse keizer Napoleon het vond dat in zijn Keizerrijk alles geordend en gelijkgeschakeld wordt gemaakt; iets dat ook gold voor het pas ingelijfde Nederlan (9 juli 1810).

De geboorte van de Provinciale en Gedeputeerde staten, augustus 1811… wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Stukken van algemene aard

In het tweede artikel gaat het over Napoleons flitsbezoek aan het departement Van den Boven-IJssel – oktober 1811 – , ofwel aan het Gelderland benoorden Waal en Merwede. Meerdere plaatsen worden hierin genoemd, maar de nadruk voor ons ligt ditmaal op Arnhem.

Het flitsbezoek van Napoleon aan Gelderland. De krant van toen. Deel 5

En hiermee sluit ik de vakantieminiserie “Ditmaal” af.

In de volgende blogs wordt de draad weer opgepakt van de biografische serie: “Het leven van Napoleon”. Deel 9″ en verder.

Tot slot: voor zover dat (nog) voor u geldt of gaat gelden: veel vakantieplezier en… à bientôt!

dr. Elze Luikens

Ditmaal Winterswijk

Opnieuw een vakantieaflevering. Ditmaal wordt het Achterhoekse Winterswijk in het (historische) zonnetje gezet met een tweetal artikelen die in eerdere jaren op deze webblog zijn verschenen; artikelen waarin het stadje min of meer een hoofdrol speelde. Een hoofdrol die voor de Winterswijkers bijna verkeerd afliep, omdat ze zich de toorn van Napoleon op de hals hadden gehaald. Veel leesplezier:

Feestelijkheden rond Napoleon

en

‘Onregelmatigheden’ tijdens de viering van Napoleons verjaardag (1812). Deel 1

Fijne vakantie gewenst en tot de volgende blog. En voor de thuisblijvers onder ons: een beetje scrollen en de verschillende onderwerpen en maandarchieven zijn in no time door te lezen.

En mocht het u interesseren: een gratis, vrijblijvend abonnement op deze blog kunt u met een paar muisklikken aanmaken. Zie hiervoor de rechteronderkant van de pagina: VOLG. Afmelden gaat net zo gemakkelijk als aanmelden.

Dr Elze Luikens

Enkele personen waarvan we de namen al eens zijn tegengekomen en iemand die uit de boot viel

In Parijs, de hoofdstad van het Franse keizerrijk, werd besloten dat door de departementen van alle voor Napoleon werkzame personen een korte persoonsbeschrijving zou worden opgestuurd (1812) waaruit hun loyaliteit aan de Franse keizer moest blijken. De Gelderse prefect R.L. van Andringa de Kempenaer stuurde dan ook datzelfde jaar een uitvoerig document op, dat als afschrift in het Rijks Archief Gelderland terug te vinden is en wel in het Bataafs-Frans archief 0016 onder inventarisnummer 4596Staten van persoonlijke gegevens van de Prefect en van de Leden van de Raad, met bijbehorende briefwisseling, 1812, 1813. 1 omslag.

Eigenlijk wilde de minister van Binnenlandse Zaken van het Rijk, Montalivet, (Comte de l’empire  Français),  gewoon weten wie wie was in de verschillende hogere bestuurslagen. Ons komt de beschrijving ervan goed van pas, omdat de resultaten van dat onderzoek ons daardoor een beeld schetsen met wie we van doen hebben (en tot nu toe hadden). Mij gaat het daarbij vooral om de personen die in de (Gelderse) Prefectuurraad hadden plaatsgenomen:

Eén. Godefroid François mr. Van Hugenpoth kwam uit een oude adellijke familie. Begonnen in het leger had hij daarna carrière als bestuurder gemaakt. In het leger diende hij (1805/06) te Würtemberg, gedurende oorlogshandelingen aldaar. Verder zat hij in een commissie van landbouw en economie; was hij niet in politieke verwikkelingen verzeild geraakt en was hij onder meer ook nog Bailluw van de OverBetuwe. Op het moment van schrijven had hij de leeftijd van 72 bereikt. Bij velen stond hij bekend als een ”galant heer”.

Twee. Jean Mr. van Pallandt was afkomstig uit een zeer oud adellijk geslacht. Hij heette goed ontwikkeld; hij had een universitaire opleiding gevolgd. Hij stond bekend om zijn ‘heldere opvattingen’ , wellicht ten gevolge van zijn politieke opstelling hem meegegeven door zijn ouders die bekend stonden als ‘aanhangers van de democratische partij’ , waardoor hij mocht worden beschouwd als ‘doortrokken van dezelfde opvattingen’. Desondanks had hij zich daarbij niet ingelaten met allerlei politieke verwikkelingen uit de voorbije jaren. Hij was onder meer commissaris van de Domeinen geweest en assessor van de Landdrost van Gelderland. Voorts werd vermeld dat hij voor de tweede maal weduwnaar was geworden, hij zijn kinderen zelf had opgevoed en woonachtig was te Arnhem. Als inmiddels 36 jarige heette hij behoorlijk gefortuneerd en werd door velen beschouwd als een man die zijn plichten wenste na te komen.

Drie. Jan Arnold Godaerd mr. Van Dedem, stamde uit een adellijk Overijssels geslacht en had een opvoeding genoten overeenkomstig zijn afkomst. Hij heette over een goede geest te beschikken en loyaal van opstelling te zijn. Zijn rechtenstudie had hij ‘met groot gevolg’ afgelegd waarna hij zich als Juridisch consultant (adviseur) in Gelderland had gevestigd en te Arnhem in de municipaliteitsraad was benoemd. Evenals zijn ouders was hij weliswaar gehecht aan het Ancien Regime, maar sinds zijn ,,le nouvel ordre de chois” was hij daar wel goed mee omgegaan. Naast gesteld te zijn op (h)eerlijk amusement, hield hij van jagen, werd gemiddeld rijk geschat en was hij op het moment van schrijven een 32-jarige vrijgezel.

Vier. Roeland Jan mr. Bouricius was afkomstig uit een ‘gesdistingeerde familie’ en begon zijn loopbaan in de handel en onderhield onder meer diligencelijndiensten. Door een goed huwelijk was hij gefortuneerd geraakt. Hij heette bij zijn vrienden en collega’s ‘eerlijk en regelmatig’. Zijn couleur politique/politieke kleur was anti-stadhouderlijk, zonder bij de recente politieke ontwikkelingen een grote rol te hebben gespeeld of te hebben willen spelen. Hij was enige tijd burgemeester van Arnhem geweest en was op het moment van schrijven directeur van een bestelgoederendienst in rijksverband. Als 62-jarige beschikte hij over een ‘robuuste gezondheid’.

Deze vier mannen speelden dus een belangrijke rol in het departement en zouden het nadien  blijven doen; ook nog toen Napoleon zijn laatste levensjaren op het Zuid-atlantische eiland St.-Helena sleet.

Maar niet iedereen verging het zo goed als bovengenoemde heren, nadat Nederland aan Frankrijk was toegevoegd (10 juli 1810; Rambouillet). En vooral niet na Napoleons bezoek aan Nederland, oktober 1811. Ten minste dat valt op te maken uit R.A.G., 0016-4545. Stukken over de behandeling van verschillende verzoeken 1812, 1813. 1 omslag Hieruit heb ik de kwestie H.C. Suermondt gevist. Lees maar mee:

Hermanus Casijn Suermondt, 71 jaar oud, woonachtig te Amersfoort, voorheen schout van Hoevelaken en rentmeester van Munnikhuyzen en Renkum was uit zijn functie ontheven ,,dog thans door de suppressien van Boven genoemde Schout en Rentambt buyten bestaan geraakt” en dreigde daardoor met zijn gezin in armoede te vervallen. Om zijn misfortuin om te buigen had hij besloten een verzoek om een pensioen en/of een nieuwe staatsbetrekking in te dienen bij onder meer de Nederlandse Intendant-Generaal der Financiën én bij prefect Van Andringa de Kempenaer.

Laatstgenoemde besloot de kwestie nader te bestuderen, vooral nadat hem de volgende tekst onder de ogen was gekomen: ,,… dat hij zedert den Jaare 1776 altoos in ’s Lands of stedelijken dienst geweest zijnde, hij zich nooit op andere middelen van bestaan heeft toegelegen, en thans door de Suppressie van voorn. ambten met zijn vrouw en kinderen in de ongelukkigste omstandigheden verplaatst is. Vermenende hij Requestant dat het Keyzerlijk Decreet van den 31 Jannuary 1813 geplaatst in het Staatkundig Dagblad, van het departement van de Zuyderzee op hem eenige betrekking heeft… .” Met andere woorden: veelvuldig de krant lezen, maakte toen ook al opmerkzaam.

Het antwoord van Van Andringa de Kempenaer op zijn verzoek luidde, dat hij wel wilde kijken of er een pensioen inzat voor Suermondt, maar dan moest deze wel eerst al wat hij beweerde tot in detail kunnen overleggen, zoals zijn geboorteacte, zijn benoemingsacten  enz. die tot op de dag nauwkeurig dienden te zijn en dat ,, 3e. alle zoodanige acten van aanstelling en ontslag, als welke door u mogten ontvangen zijn, wegens de onderscheiden posten en bedieningen door U bekleed, voor zoo verre uit ’s Rijks Kasse zijn bezoldigd geworden.” Puur departementale benoemingen zouden wel door het Prefectuur, te Arnhem, aan het dossier worden toegevoegd.

En toen kwam het: Suermondt kon, als 71-jarige, enkel aantonen dat hij ‘scholtis’ was geweest van 13 november 1802 tot 1 augustus 1812 en van 1 januari 1812 tot 1 augustus 1812 als maire, ad-interim was opgetreden. Verder kon hij niets meer aantonen, op papier tenminste, ook al, omdat in andere kwesties, die hij op dat moment eveneens voerde, andere instanties de originele papieren bezaten en niet van zins waren die papieren ineens onmiddellijk aan hem terug te geven.

Hierop werd zijn verzoek ‘ambtshalve’ afgewezen. Als hoofdreden werd aangevoerd dat hij in zijn  maire/burgemeestersfunctie niet de volle tien jaar aaneen had gediend, de bewuste tien jaren die Napoleons decreet immers voorschreven en waarvan niet mocht worden afgeweken.

Waar hebben we dat toch eerder gehoord, dat met die papieren en overheidsinstanties en zo.

**********************************************************

De volgende blog ga ik verder met: ‘Het leven van Napoleon.’ deel 2

blogtekst: dr. Elze Luikens (copyright…. voor zo ver, enz. )

tekstredactie: H. Luikens-de Kruif

contactadres: napoleon-info@hotmail.nl

 

 

De maanden na de watersnoodramp van 1809: hulpgoederen en koninklijke onderscheidingen

Tot nu toe hebben we de directe gevolgen plus een beschrijving van de eigenlijke watersnood van januari 1809 behandeld. Pas mei 1810 werd duidelijk wat particulieren en de verschillende overheden hadden gepresteerd om de ergste nood te lenigen. En nadat alles weer vlot getrokken was kwamen de (koninklijke) onderscheidingen voor hen die zich van hun allerbeste kant hadden laten zien.

In dossier Rijksarchief Gelderland, 0016-3595. Bataafs-Frans archief: Stukken betreffende de distributie van levensmiddelen aan de slachtoffers van de watersnood, 1809. 1 omslag treffen we de allereerste gegevens aan, die duidelijk maken wàt er verstrekt werd. Bijvoorbeeld het totaal aan Heteren, Elden, Driel, Homoet en Randwijk uitgereikte voedsel van 19 januari tot en met 24 februari 1809. Uitgedeeld werden 24.895 pond brood, 1217 pond kaas, 167 kannen olie, 1/2 pond katoen, 1/2 schijf zwavelstokken, 2 spint zout, 174 ton turf en 10 pond kaarsen.

Wat specifieker is dossier Rijksarchief Gelderland, 0016-3598. Bataafs-Frans archief: Lijst van kleding, hooi en pootaardappelen, uitgedeeld aan de slachtoffers van de watersnood door de “Commissie van super intendentie” opgesteld ten behoeve van de Landdrost, 1810. 1 katern.

Op de derde van de Bloeimaand 1810 stuurden J. van Pallandt en E.A. Verhuell, die bovengenoemde commissie vormden, het rapport in waarin ze verslag deden van wat er zoal gedistribueerd en ontvangen was. Enkele denk ik interessante gegevens hieruit zijn:

a. Er waren van diverse particulieren ingekocht: 134 dekens, 234 hemden, 35 vrouwenrokken, 156 paar kousen en 20 paar sokken.

b. Diverse schippers hadden 1000 pond stro en 279.800 pond hooi aangevoerd.

c. Aan pootaardappelen werden 1549 zakken afgeleverd, die voor een deel door commissielid Van Pallandt in Rotterdam waren aangekocht.

d. De aflevering zelf nog: Stad Huissen ontving 12 dekens, 12 hemden; Pannerden ontving 13 dekens, 10 hemden, 15 rokken en 16 kousen; in Driel werden 20 dekens, 54 hemden, 3 rokken, 23 kousen en 5 paar sokken afgeleverd. Enzovoort. Aan pootaardappelen werden in de Lijmers 207 zakken, Westervoort 120 zakken, in Rheden 20, in Brummen 100, in Millingen 40 zakken afgeleverd. Ook hier: enz., enz. .

En dan nu de eervolle onderscheidingen. Dossier 0016-3600 (Rijksarchief Gelderland) bevat een Lijst van personen die worden voorgedragen voor een koninklijke onderscheiding op grond van hun verdienstelijk optreden tijdens de watersnood, ingezonden door “de Commissie van superintendentie tot voorziening in de rampen der noodlijdenden door de watervloed van 1809” ter voldoening aan de aanschrijving van de Landdrost van 6 mei 1809, nr. 2, 1810. 1 katern

Degenen die een onderscheiding ontvingen voldeden aan het volgende criterium: het redden van mensenlevens vaak met ‘bedreiging van het eigen leven’. Het Gelders bestuur koos hiervoor  personen uit, daarbij gebruik makend van verslagen die het liefst tijdens of kort na de ramp waren opgemaakt. Er werd een onderscheid gemaakt in het soort persoonlijke verdiensten. De 1e klasse werd door de Minister van Waterstaat zelf afgehandeld. In de 2e klasse werd een gouden erepenning uitgereikt. Degenen uit de 3e klasse ontvingen een zilveren erepenning.

Enkele voorbeelden uit de 1e klasse:

a. Coendert Janssen, wonende in het Rijk van Nijmegen: ,,Deeze persoon op het zopgenaamde kasteel van de Ooy woonachtig, heeft met de grootste bereidwilligheid een groot aantal ingezetenen eene bergplaats voor hun en hun vhee verleend, en dezelve zonder daarvoor de minste ontgeltenis te vorderen op zijne eigene kosten alleen van al het nodige voorzien.”

b. D. Evekint, predikant te Drempt in het Richterambt Doesburg: ,,Deeze heeft met een onafgebroken ijver en vlijt, den Bailluw gedurende de overstroming geadsisteerd in het behoud van den Dremptschen Dijk en dezelven zoo bij dag als nacht in alles behulpzaam geweest terwijl hij zoo door zijnen raad als door zelve mede handen aan het werk te slaan wanneer de nood zulks vorderde de Huislieden tot volharding in hunne pogingen tot behoud van den dijk aangemoedigd.”

Wat me opvalt is dat de 1e klasse vooral werd bevolkt door meer gegoede lieden, die vooral over organisatorische talenten beschikten.

De opsomming van de tweede klasse onderscheidingen bevatten ‘echte’ hulpverhalen. De beschrijving ervan leest als een grote, letterlijke samenvatting

We beginnen met Jan Verwaayen ‘in den Rijk van Nijmegen’: ,,De nagt tusschen den 30 en 31 Jan.i. was eene der allerverschrikkelijkste voor de ongelukkige slachtoffers welke destijds zig in het water in hunne wankelende woningen bevonden; bij het aanbreken van den dag hoorde men hulpgeschrei van S. van de Waard, zijne vrouw en vijff kinderen, van Kobus Janssen, zijn vrouw en zeskinderen, D. Arends met zijne vrouw en een kind. De vrouw van Rut Arends met drie kinderen, de wed.e. Roelof Bartels met vier kinderen en Gerlich Mentjes met vrouw en drie kinderen, welke door de bijzondere bewaaring des Almagtigen op eene kleine plaats van den dijk welke juist iets hoger dan elders was den nagt in den akeligsten toestand hadden doorgebracht en door het koude guure weer verkleumd waren.” Ze werden allemaal gered. ,,Nog akeliger was den toestand waarin zig Derk Engelen met zijn vrouw en twee kinderen bevonden, als welkens woning voor het grootste gedeelte ingestort was, en die elk ogenblik in de Golven hun leven scheenen te zullen verliezen; hun hulp geschrei was zeer groot en deed de schout Leendert Jansen het besluit nemen om ter hunnen redding eene poging te doen, ’t geene met grootste levensgevaar moest gepaard gaan, vermits de storm allerhevigst was, dan Jan Verwaayen bood zig voor hem zeggende Wij zullen in Gods naam gaan gij moet blijven, want Gij hebt vrouw en kinderen.” Met behulp van drie anderen slaagden ze erin het gezin van een wisse dood te redden.

In de derde klasse kwamen onder meer diegenen, die de ‘held’ uit de tweede klasse hadden bijgestaan.

**************************************************

Tot zover de verschillende dossiers

  1. Het nemen van maatregelen ter voorkoming van overstromingen, 2. Waterstaatswerken en de watersnood van 1809 (2), 3. De watersnood van 1809. Chronologisch verslag van de omvangrijkheid ervan: 12 januari tot en met 29 januari.

dienend als samenvatting en/of letterlijke beschrijving van de Watersnoodramp van 1809. Me dunkt: voor iemand die nog een scriptie, verslag, artikel of iets dergelijks moet/wil schrijven nogal wat (ruw) materiaal. Wel even het Rijksarchief Gelderland, te Arnhem, Westervoortseweg een bezoekje brengen voor de puntjes op de i.

dr. Elze Luikens (copyright, voorzover… enz. .)

tekstredactie: H. Luikens-de Kruif

Voor contact: zie emailadres vermeld in OVER bovenaan de pagina!